Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2390

Datum uitspraak2007-08-22
Datum gepubliceerd2007-08-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5348 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. CBBS. In hoger beroep nadere deugdelijke motivering.


Uitspraak

05/5348 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 15 juli 2005, 05/5 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 22 augustus 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. J.A.K. Kuipers, werkzaam bij Utrechtse Juristen Groep, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2007. Appellante is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door H.A.T. Laaracker. II. OVERWEGINGEN Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar rubriek 2 van de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De Raad volstaat met het volgende. Bij besluit van 17 maart 2004 heeft het Uwv de aan appellante toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 12 mei 2004 ingetrokken. Bij besluit van 25 november 2004 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 maart 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij met name betekenis toegekend aan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts K. Lemmers en bezwaarverzekeringsarts P.A.E.M. Hofmans. De verzekeringsarts Lemmers heeft informatie ingewonnen bij de behandelend sector en appellante laten onderzoeken door klinisch psycholoog F. Riga. De rechtbank heeft in het bijzonder nog aandacht besteed aan de namens appellante in bezwaar overgelegde medische informatie van revalidatiearts J.J.M. Cluitmans van 26 augustus 2004, klinisch psycholoog J.R.M. Severeijns van 31 mei 1999 en zenuwarts F.R.J. Verhey van 13 oktober 2004. De rechtbank is van oordeel dat deze medische informatie de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen eerder bevestigt. Ten aanzien van de geduide functies is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat deze dermate belastend zijn dat appellante niet in staat kan worden geacht deze functies te verrichten. In hoger beroep is namens appellante - kort samengevat - aangevoerd dat de verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) enkele beperkingen heeft vastgesteld ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. Alle fysieke beperkingen vallen onder de normaalwaarde, waarbij de verzekeringsarts evenwel een groot aantal opmerkingen heeft geplaatst, waaruit blijkt dat met bepaalde beperkingen van appellante rekening moet worden gehouden. Appellante vraagt zich af of deze opmerkingen wel bij het duiden van de functies zijn betrokken. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 (LJN: AR4716 en volgende) is appellante van mening dat in het geheel niet inzichtelijk is waarom de geduide functies geschikt zouden zijn. Er heeft geen nadere motivering plaatsgevonden van de wijze waarop de overwegingen van de verzekeringsarts zijn verwerkt in het systeem. De beslissing lijdt hierdoor aan een motiveringsgebrek en kan volgens appellante daardoor niet in stand blijven. Appellante is voorts van mening dat de geduide functies niet geschikt zijn voor haar, bezien in het licht van de opmerkingen van de verzekeringsarts. In reactie op een door de Raad gestelde vraag heeft het Uwv rapportages overgelegd van de bezwaarverzekeringsarts J. Jonker en de bezwaararbeidsdeskundige C.G.H.J. Habets van respectievelijk 21 juni 2007 en 22 juni 2007. De bezwaarverzekeringsarts heeft de FML aangepast, omdat de primaire verzekeringsarts in de eerder opgestelde FML veel in toelichtingen verborgen beperkingen had opgenomen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens, op basis van de aangepaste FML en aan de hand van de arbeidsmogelijkhedenlijst van 22 juni 2007, een nieuw arbeidskundig onderzoek verricht. In zijn rapport van 22 juni 2007 komt de bezwaararbeidsdeskundige tot de conclusie dat niet alle voorheen geduide functies geschikt zijn te achten voor appellant, maar dat er voldoende functies overblijven om de schatting op te baseren. In dit rapport heeft Habets tevens de signaleringen met een ‘M’ nader gemotiveerd. De Raad overweegt als volgt. In uitspraken van 12 oktober 2006 (LJN: AY9971, AY9973, AY9974, AY 9976 en AY9980) inzake de door het Uwv naar aanleiding van de eerdergenoemde uitspraken van de Raad van 9 november 2004 aan het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) aangebrachte aanpassingen heeft de Raad overwogen het genoegzaam aannemelijk te achten dat het aangepaste systeem, zowel bij de matchende als bij de niet-matchende beoordelingspunten, mogelijke overschrijdingen in de geselecteerde functies van de belastbaarheid van een verzekerde - welke zich doorgaans zullen kunnen voordoen indien hij door de verzekeringsarts beperkt wordt geacht ten opzichte van de normaalwaarde of indien in een functie een belasting wordt gevraagd die meer bedraagt dan de normaalwaarde - alle onderkent en signaleert, waarmee wordt bereikt dat voor alle betrokkenen - de verzekerde zelf, diens eventuele rechtshulpverlener alsmede de rechter - op betrekkelijk eenvoudige wijze kenbaar is dat een gemotiveerde toelichting, onder omstandigheden als resultaat van voorafgaand overleg tussen arbeidsdeskundige en verzekeringsarts, noodzakelijk is ter onderbouwing van de passendheid van de betreffende functies. In de uitspraken van 12 oktober 2006 is evenwel tevens overwogen dat van de zijde van het Uwv is benadrukt - en de Raad heeft zich daarbij aangesloten - dat voorwaarde daartoe wel is dat de verzekeringsarts de (k)FML op juiste wijze invult en daarbij in het bijzonder erop toeziet dat een beperking ook daadwerkelijk als een beperking wordt opgenomen en niet wordt verstopt in een toelichting bij een overigens als normaalwaarde aangegeven score, daar anders het systeem die beperking bij de geautomatiseerde vergelijking niet als zodanig herkent. De Raad acht de nadere wijze van invulling dan wel aanpassing van de FML door de bezwaarverzekeringsarts Jonker, gelet op het vorenstaande, aanvaardbaar. De Raad heeft verder - evenals de rechtbank - in de beschikbare gegevens, waaronder de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen, als ook de overgelegde informatie van de behandelaars, geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde medische oordeel. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen dan de rechtbank. Wat betreft de arbeidskundige kant van de schatting stelt de Raad vast dat de bezwaararbeidsdeskundige Habets het CBBS opnieuw heeft geraadpleegd en onderzocht of de geduide functies binnen de vastgestelde belastbaarheid van appellante vallen. Daarbij heeft Habets een nadere deugdelijke motivering gegeven op de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van de geduide functies. Een aantal functies is hierdoor komen te vervallen. Dit heeft echter geen gevolgen voor de arbeidsongeschiktheidsklasse. Nu eerst bij het nadere rapport van 22 juni 2007 is voldaan aan de in de eerdergenoemde uitspraken van 12 oktober 2006 gestelde eisen van inzichtelijkheid en toetsbaarheid, bestaat er aanleiding het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op het vorenstaande zal de Raad de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, geheel in stand laten. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden in eerste aanleg begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand en in hoger beroep op € 322,- eveneens voor verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante betaalde griffierecht van in totaal € 140,- aan appellante vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2007. (get.) M.C.M. van Laar. (get.) J. Verrips.